Betalingen van bestuurders aan zichzelf in lastige financiële tijden; het blijft een lastig onderwerp
Bestuurders zijn in sommige gevallen naast de door hen bestuurde rechtspersoon aansprakelijk voor de schulden van die rechtspersoon. Dat is onder andere het geval als ze hun wettelijke bestuurstaak niet goed uitvoeren of onrechtmatig handelen. In sommige gevallen moeten bestuurders extra goed opletten. Bijvoorbeeld bij het doen van betalingen namens de rechtspersoon aan zichzelf, terwijl de rechtspersoon in een lastige financiële situatie verkeert. Die betalingen liggen achteraf altijd gevoelig als de rechtspersoon uiteindelijk failliet gaat en andere schuldeisers onbetaald blijven. Die andere schuldeisers vinden dan dat de bestuurders zichzelf ten koste van hen bevoordeeld hebben.
Een goed voorbeeld hiervan vinden we in de uitspraak van 12 mei 2020 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2020:3732). In die zaak had een vennootschap van een wederpartij een flink geldbedrag ontvangen op basis van een uitspraak van een rechter. Die uitspraak kon nog in hoger beroep aangevochten worden. Dat geld werd door de bestuurders gebruikt om de vennootschap rekening-courantschulden die zij aan hen had, te betalen. Niets aan de hand zou je denken. Een rechter heeft immers bepaald dat dat geld aan de vennootschap toekomt, toch?
Daar dacht het gerechtshof in de aansprakelijkheidsprocedure tegen de bestuurders anders over. De vennootschap stond er financieel slecht voor. Het was niet zeker of zij het hoofd boven water zou kunnen houden. Daarom mochten de bestuurders het ontvangen geld niet gebruiken voor het doen van betalingen aan zichzelf. Volgens het gerechtshof hadden de bestuurders dat geld voor de zekerheid moeten reserveren voor het geval de hogere rechter anders over de zaak zou oordelen en het geld terugbetaald zou moeten worden. En dat laatste is ook gebeurd: het vonnis op basis waarvan de vennootschap het geld ontvangen had, werd door de hogere rechter vernietigd. De vennootschap had echter geen geld voor een (volledige) terugbetaling. In de aansprakelijkheidsprocedure oordeelde het gerechtshof dat de bestuurders aansprakelijk waren voor de terugbetaling.
Deze uitspraak betekent niet dat de bestuurders onder alle omstandigheden het ontvangen geld hadden moeten reserveren. Alleen de betalingen aan zichzelf gingen te ver. Betalingen aan andere schuldeisers in het kader van de gewone bedrijfsvoering zouden mogelijk geen aansprakelijkheid opgeleverd hebben. Dat geldt eerder voor betalingen die nodig zijn voor het kunnen voortzetten van de onderneming (betalingen aan zogeheten ‘dwangschuldeisers’, zoals verhuurders en leveranciers van gas en elektriciteit).
Soms kan het helpen de aansprakelijkheid af te houden als het bestuur in moeilijke tijden het besluit om bepaalde betalingen te doen (vooraf) schriftelijk vastlegt. Daarin moet dan toegelicht worden waarom, ondanks de financiële situatie van de vennootschap, de verwachting bestaat dat de rechtspersoon al haar (mogelijke) schulden zal kunnen betalen. Daarnaast kan het helpen als er een goede reden wordt gegeven voor waarom een bepaalde betaling nu juist op dat moment moet plaatsvinden.
Op deze manier kunnen de bestuurders later aantonen dat ze een bewuste afweging gemaakt hebben. En dat ze de situatie zo goed mogelijk hebben proberen in te schatten. Dat kan de kans op een persoonlijke aansprakelijkheid verkleinen, ook al heeft hun handelen anders uitgepakt dan zij verwacht hadden.
Wilt u meer weten over bestuurdersaansprakelijkheid, dan kunt u contact opnemen met Rachid Haouli: via +31 70 311 07 45 of rhaouli@udinkschepel.nl