Cessie- en verpandingsverbod in een contract

Wie een vordering heeft op een ander uit een met die ander afgesloten overeenkomst, kan die vordering in principe overdragen of verpanden. Omdat juristen vinden dat zij bezig zijn met het recht zoals dat door de Romeinen is uitgevonden, noemen zij overdragen “cederen” en de overdracht “cessie”. Om de een of andere reden noemen ze verpanding wel “verpanding”.

Het is echter mogelijk (zegt de wet) in het contract waaruit de vordering ontstaat te bepalen dat die vordering niet overdraagbaar is (voor de fijnproever: artikel 3:83 lid 2 BW) en niet kan worden verpand. In 2003 had de Hoge Raad uitgemaakt dat als partijen A en B een dergelijke afspraak hebben gemaakt er geen sprake is van een contractueel verbod, maar van een onmogelijkheid. Het is niet alleen dat A zijn vordering niet aan C mag overdragen, hij kan het ook niet, evenmin als hij een blok beton van 1000 kilo in zijn eentje van het huis van B naar dat van C kan slepen.

Dat was dus prettig duidelijk: een bepaling in een overeenkomst met een cessieverbod voor de daaruit voortvloeiende vorderingen betekende dus ook echt dat het niet kon. Daarmee leek de Hoge Raad de strijd te hebben beslecht tussen mensen (juristen zijn ook mensen) die aan een dergelijke bepaling slechts “verbintenisrechtelijke werking” toekenden en hen die daar “goederenrechtelijke werking” aan verbonden. De eersten zeiden : “Overdragen mag niet, maar als je het toch doet ben je alleen maar stout en is de overdracht toch geldig”, de laatsten: “Overdracht kan gewoon helemaal niet”. Vergelijk het met een kruispunt: door rood licht rijden mag niet, maar als je het toch doet, krijg je misschien een boete, maar ben je wel het kruispunt over. De goederenrechtelijke werking is te vergelijken met een hek dat bij rood licht omhoog springt. Je kunt dan echt niet verder.

Deze discussie was vooral van belang voor partij C: als “Het kan niet” werd aangehangen kreeg hij de vordering niet, ook al wist hij van het verbod niets af en had hij voor de overdracht betaald. Als een cessieverbod alleen maar “Het mag niet” betekende, dan kreeg hij gewoon de vordering ook al mocht A die eigenlijk niet overdragen. Dit was dan ook het punt dat door veel critici van het arrest uit 2003 naar voren werd gebracht. Weliswaar kon C natuurlijk verhaal gaan halen bij A (“Ik heb niet gekregen waarvoor ik heb betaald”), maar als die inmiddels failliet is, heb je daar niet zoveel aan. Overigens was dat medelijden met die arme C een beetje overdreven. Als je iets koopt, moet je goed kijken wat je koopt (wisten de Romeinen ook al: Caveat emptor!). C kan eenvoudig inzage vragen in het contract waaruit de vordering die hij koopt voortspruit. Desnoods kan hij navragen bij de debiteur van de te kopen vordering of er een cessieverbod is.

Inmiddels heeft de Hoge Raad zich het argument van de arme C wel aangetrokken (al doet hij net alsof van niet): recent (in 2014) heeft de Hoge Raad bepaald dat een cessieverbod in principe een niet mogen inhoudt, tenzij uit de tekst blijkt dat partijen een niet kunnen hebben bedoeld. Als de tekst op het eerste wijst is het een gewone contractuele bepaling met alleen die “verbintenisrechtelijke werking” en alleen als er duidelijk het tweede staat is het zo’n bepaling van artikel 3:83 lid 2 BW die overdracht (en verpanding) onmogelijk maakt.

Dit valt te betreuren. De rechtspraktijk is gebaat bij duidelijkheid en die duidelijkheid wordt op dit punt nu duidelijk minder. Bepalen wat partijen hebben bedoeld is altijd iets dat jaren later wordt gedaan door rechters die juridisch, dus doorgaans anders dan de opstellers van het contract, naar een tekst kijken. Daar kan dus heel goed iets anders uitkomen dan wat partijen écht hebben bedoeld. Zo heeft een rechtbank al eens bepaald dat de tekst: “Overdracht is niet toegelaten.” erop wijst dat een overdracht alleen maar niet mag, en dus wel kan, wat waarschijnlijk voor de partij die het contract opstelde een grote verrassing was. (En om even op de morele toer te gaan: De beslissing van de Hoge Raad uit 2014 is een uitnodiging, door het hoogste rechtscollege van Nederland, tot contractbreuk, tot stout zijn: “Ook al doet u iets wat niet mag, u heeft er toch baat bij want het resultaat is gewoon geldig.”

Niettemin is het zoals het is. Een partij die wil dat een cessieverbod overdracht ook echt onmogelijk maakt kan het beste in het contract opnemen: “De overdraagbaarheid van uit deze overeenkomst voortspruitende vorderingen is uitgesloten”. Als hij het graag dubbelop doet voegt hij daaraan toe “, als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW”. En de partij die overweegt een vordering te kopen of zich een vordering te laten verpanden doet er goed aan even der oorspronkelijke overeenkomst te kijken of die overdraagbaarheid is uitgesloten of niet. Dat laatste is wel een risico: is overdracht alleen maar verboden, dan kan hij na zijn onderzoek niet meer volhouden dat hij van het verbod niet op de hoogte was, wat later mogelijk toch tot problemen kan leiden als hij tot incasso wil overgaan en de debiteur zich op het verbod beroept. Dus komt U als aspirant-koper van een vordering een cessieverbod tegen: niet kopen! Of zoals de Romeinen zeiden: “In dubiis abstine!”