Beëindiging van samenwerking tussen partners van een onderneming: enkele aandachtspunten

Bent u of wordt u partner in een onderneming? Let er dan op dat een zorgvuldige regeling wordt afgesproken voor een mogelijke beëindiging van de samenwerking.

Bij een onderneming is het voor een samenwerking tussen personen (“partners”) een gebruikelijke constructie dat de partners ieder een eigen praktijkvennootschap oprichten en dat deze praktijkvennootschappen aandeelhouder zijn van de vennootschap waarin de onderneming is ondergebracht. Vaak zijn deze praktijkvennootschappen dan ook de statutair bestuurders van de vennootschap en zij sluiten ieder een managementovereenkomst met de vennootschap af. Dan  worden, naast de statuten van de vennootschap,  vaak tussen (de vennootschap en) de praktijkvennootschappen ook nog nadere afspraken gemaakt in een aandeelhoudersovereenkomst.

In deze aandeelhoudersovereenkomst kunnen verschillende zaken worden geregeld, waaronder afspraken voor het geval de samenwerking met een of meer partners wordt beëindigd. Dergelijke afspraken kunnen bijvoorbeeld zijn de opzegtermijn, het aanbieden van aandelen in de gezamenlijke vennootschap en tegen welke prijs, de beëindiging van de managementovereenkomst en het concurrentiebeding, enz.

Dat de wijze waarop een mogelijke beëindiging van de samenwerking tussen de partners wordt geregeld van groot belang kan zijn, wordt geïllustreerd in een uitspraak van het Hof Amsterdam van 16 september 2014 ().

In dat geval betreft het een onderneming met vier partners: drie van hen zeggen de samenwerking met de vierde partner (partner X) op. Zij roepen een aandeelhoudersvergadering bijeen en op die aandeelhoudersvergadering wordt besloten dat de vennootschap de managementovereenkomst met de praktijkvennootschap van partner X op zal zeggen en tegelijk die praktijkvennootschap zal ontslaan als bestuurder van de vennootschap waarin de onderneming is ondergebracht. Partner X vecht zowel de opzegging als het ontslag aan. Partner X meent dat, als de opzegging al geldig zou zijn, deze opzegging schadeplichtig is waardoor de praktijkvennootschap van partner X naast zes maanden opzegtermijn ook recht heeft op een aanvullende schadevergoedin

Onlosmakelijke band.

De manier waarop partners in een onderneming hun samenwerking als aandeelhouders en bestuurders van hun vennootschap structureren is van groot belang.

Het Hof geeft in deze uitspraak aan dat wanneer de partners hun samenwerking zo structureren dat ieder een eigen praktijkvennootschap heeft en deze praktijkvennootschappen ieder aandeelhouder zijn van de vennootschap waarin de onderneming is ondergebracht, een onlosmakelijke band bestaat tussen de hoedanigheid van aandeelhouder, van statutair bestuurder en van opdrachtnemer (op basis van de managementovereenkomst). Volgens het Hof is het dan niet mogelijk om de managementovereenkomst op te zeggen zonder gelijktijdig ontslag als statutair bestuurder. Het Hof komt tot deze conclusie naar aanleiding van de uitleg van de contractuele afspraken tussen de partners.

Wat mij opvalt in de onderbouwing van dit oordeel, is dat het Hof niet refereert aan de eerdere uitspraken van de Hoge Raad – de zogenaamde ’15 april (2005)’ arresten – waarin de Hoge Raad met betrekking tot de arbeidsrelatie oordeelde dat het vennootschappelijk ontslag als bestuurder ook de beëindiging van die arbeidsrelatie betekent. Zowel in de jurisprudentie als in de literatuur wordt verschillend gedacht over de vraag of dit oordeel van de Hoge Raad analoog van toepassing is bij de managementovereenkomst.

Ik meen dat analoge toepassing op zijn plaats is omdat, bij beëindiging van de samenwerking met een van de partners, de overblijvende partners in het algemeen graag zien dat ook de managementovereenkomst met de praktijkvennootschap van de vertrekkende partner wordt beëindigd en dat diezelfde praktijkvennootschap ook wordt ontslagen als statutair bestuurder van de vennootschap. In het geval van een managementovereenkomst is het eerder regel dan uitzondering dat de vennootschappelijke en de management aspecten van het bestuurderschap niet te scheiden zijn: dit is de ‘onlosmakelijke band’ waaraan het Hof refereert

Als er bijzondere redenen zijn om de vennootschappelijke en de management aspecten van het bestuurderschap anders te behandelen, is het raadzaam dat de vennootschap en de praktijkvennootschap daarover in de managementovereenkomst afwijkende afspraken maken.

Directiebesluit tot bijeenroepen AvAVernietigingsgrond ontslagbesluit

Het Hof vernietigt vervolgens het op de algemene vergadering genomen besluit om de praktijkvennootschap van partner X als statutair bestuurder te ontslaan en om de managementovereenkomst met de praktijkvennootschap van partner X op te zeggen. Het Hof vernietigt dit besluit omdat het strijdig met artikel 2:8 BW (redelijkheid en billijkheid) zou zijn

Het Hof verwijst naar het directiebesluit tot bijeenroeping van die vergadering. Dit directiebesluit is volgens het Hof in strijd met artikel 2:8 BW tot stand gekomen. Ik vraag mij af of het Hof dit goed ziet: bij een niet rechtsgeldig besluit van de directie om de algemene vergadering bijeen te roepen geldt dat die algemene vergadering onbevoegd bijeengeroepen is. Volgens de heersende leer kunnen er dan geen wettige besluiten worden genomen, tenzij dit gebeurt met algemene stemmen in een vergadering waarin het gehele kapitaal is vertegenwoordigd. Besluiten die dan toch worden genomen zijn vervolgens vernietigbaar (op grond van artikel 2:15 lid 1 onder a BW). Dat verschil is van belang omdat vernietigbare besluiten “gerepareerd” kunnen worden.

Schadeplichtige opzegging

Partner X had in de procedure gesteld dat sprake is van een onregelmatige en schadeplichtige opzegging van de managementovereenkomst omdat deze opzegging niet gebaseerd zou zijn op zwaarwegende gronden.
Het Hof kent aan partner X een “extra“ vergoeding toe.

Bij de beoordeling van deze stelling, stelt het Hof allereerst vast dat in de managementovereenkomst is bepaald dat iedere partij die overeenkomst kan opzeggen met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. Het Hof stelt ook vast dat de partners onderling zijn overeengekomen dat de opzegging van de managementovereenkomst alleen mogelijk bij een zwaarwegende grond voor beëindiging van de samenwerking. Die afspraak tussen de partners is in dit geval weliswaar niet in de managementovereenkomst vastgelegd, maar speelt volgens het Hof bij de beoordeling van de redelijkheid en billijkheid van de opzegging wel een rol.

Het Hof overweegt hier dat niet alleen de lengte van de opzegtermijn een rol speelt, maar ook het (daarmee onlosmakelijk verbonden) verlies van het financiële belang in de onderneming en van de zeggenschap daarover (als aandeelhouder). Volgens het Hof heeft de som van de posities als opdrachtnemer, statutair bestuurder en aandeelhouder een meerwaarde ten opzichte van de afzonderlijke posities. Als een opzegging niet om zwaarwegende gronden plaatsvindt, dan kan zich onder die omstandigheden toch de situatie voordoen dat alleen de (op zich niet onredelijke) opzegtermijn voor de managementovereenkomst en de volgens de aanbiedingsregeling voor de aandelen te betalen prijs, een onvoldoende compensatie vormt voor de verdere gevolgen van de opzegging van de samenwerking. Het Hof concludeert vervolgens dat, naast de opzegtermijn, aanspraak bestaat op verdere schadevergoeding. Het Hof doet dit op grond van een aantal in het arrest genoemde omstandigheden. Vervolgens stelt het hof die schadevergoeding vast op een bedrag gelijk aan de managementvergoeding voor één jaar.
Het gaat hier om een “extra” vergoeding waarover tussen de partners geen afspraken waren gemaakt.

Afspraken tussen aandeelhouders kunnen (op grond van art. 2:8 BW) doorwerken in de vennootschappelijke rechtsverhouding. Ik ben van mening dat er veel valt te zeggen voor de doorwerking van de afspraak tussen de partners dat de opzegging van de managementovereenkomst alleen mogelijk is als zich een zwaarwegende grond voor beëindiging van de samenwerking voordoet. Alle aandeelhouders en bestuurders zijn namelijk (materieel) partij bij die afspraak.

Het Hof ziet dit anders en kent aan de afspraak tussen de partners juist geen doorwerking toe, maar laat die afspraak – alleen – meewegen bij de beoordeling van bij de beoordeling van de redelijkheid en billijkheid van de opzegging. Het valt op dat het Hof daarmee in deze zaak een andere insteek kiest dan datzelfde Hof van 13 januari 2015 in de Kekk/Delfino zaak. In de Kekk/Delfino zaak leek het hof de doorwerking van een afspraak tussen aandeelhouders juist wel te aanvaarden.

De benadering in de Kekk/Delfino zaak spreekt mij meer aan omdat deze het accepteren van doorwerking van contractuele afspraken in de vennootschappelijke rechtsverhouding tot uitgangspunt lijkt te nemen. Ik geeft de voorkeur aan het accepteren van doorwerking gezien het uitgangspunt daarvan en dat is dat de door aandeelhouders welbewust gemaakte afspraken wat mij betreft zo veel mogelijk gehonoreerd en afgedwongen moeten kunnen worden. Het blijkt met deze uitspraak van het Hof nog geen uitgemaakte zaak in de rechtspraak. Tot die tijd verdient het aanbeveling zo duidelijk mogelijk de intenties van partijen vast te leggen. Hoe duidelijker dat gebeurd, hoe minder ruimte er voor een rechter is daarvan af te wijken.